
In zijn derde officiële publicatie zet Grunberg een volgende stap in de fictionalisering van zijn leven. Heette de hoofdpersoon in Blauwe Maandagen (1994) nog Arnon Grunberg, in Figuranten (1997) kreeg zijn alter ego de naam Ewald Stanislas Krieg. In De heilige Antonio, het Boekenweekgeschenk 1998 – waarmee hij Hella Haasse opvolgde als jongste auteur ooit die de eer kreeg deze jaarlijkse traditie naar eigen inzicht in te mogen vullen – keert Ewald Krieg terug als succesvol schrijver die zijn geld inzet om tot mislukking gedoemde ambities van anderen waar te maken.
De novelle (96 pagina’s) speelt zich af in New York, waar ook Grunberg zich inmiddels had kunnen vestigen dankzij zijn met zijn schrijverschap verdiende geld. Zo jong als hij was, Nederland was hij blijkbaar al ontgroeid. In het nawoord wekt hij de suggestie dat hij het Boekenweekgeschenk eerst in het Engels heeft geschreven, en daarna heeft vertaald. Als dat waar is, treedt hij in de voetsporen van Gerard Reve, die na het succes van De Avonden ook probeerde over te gaan tot schrijven in het Engels, wat resulteerde in The Acrobat and other stories. Een succes werd dat niet. En ook Grunberg is blijven schrijven in het Nederlands.
Het voelen is aan de lezer
De hoofdpersonen en vertellers van De heilige Antonio zijn de Mexicaanse broers Paul en Tito Andino, 18 en 19 jaar, die met hun moeder Raffaella als illegale immigranten proberen te overleven in de harde Amerikaanse maatschappij. Consequent in de wij-vorm beschrijven zij hun leven, hun gedachten, hun observaties. Ze doen dat in een stijl die doet denken aan de boeken van Agota Kristof (Het dikke schrift, Het bewijs, De derde leugen, 1986 t/m 1991): een emotieloos registreren van wat er gebeurt; het voelen is aan de lezer.
Het levert een aantal absurde scènes op. Wanneer ze door Ewald Krieg mee uit eten worden genomen, beginnen ze uit protest met hun lepels op de tafel te slaan, wat zo aanstekelijk werkt dat binnen enkele minuten het hele restaurant meehamert; een mooie demonstratie van het fenomeen van de ‘massaformatie’ dat klinisch psycholoog Mattias Desmet onlangs zo helder beschreef in diens De psychologie van totalitarisme.
Meisjes als Marilyn Monroe-achtige wezens
Een andere, vervreemdende – want volledig buiten ‘het normale’ geplaatste – passage is die waarin de broers beschrijven hoe op ze elkaar oefenen als lustobject, om ‘hongerig’ te leren worden, zo hongerig dat je gek wordt van passie. Ze smeren zich daartoe onder meer in met een mengsel van hun ‘eigen vocht’ en dat van kippen, ‘alsof het Vitamine E-crème was’.
Hun passie projecteert zich op ‘de Kroatische’, een meisje dat bij hen in de Engelse les zit en dat haar geld verdient met prostitutie. Het wezenloze, ontwortelde, doelloos rondzwevende meisje doet sterk denken aan Elvira uit Figuranten, Marilyn Monroe-achtige wezens die niet goed lijken te weten wat ze aan moeten met dit leven. De Kroatische heeft uiteindelijk de oplossing: met 42 messteken brengt ze een van haar klanten om het leven, erop vertrouwend dat dit haar de doodstraf op zal leveren.
“Soms willen we alleen nog maar huilen”
Er valt, kortom, weer bijzonder weinig te lachen in De heilige Antonio (de heilige voor wie de broers bidden nadat ze door de Kroatische zijn ontmaagd, te midden van de kakkerlakken en gekleurde condooms in een troosteloos New Yorks appartement). Wel toont Grunberg dit keer zowaar een vorm van mededogen: hij laat zijn hoofdpersonen huilen. “Soms liggen we onder ons bed, met onze zaklantaarn, en dan willen we alleen nog maar huilen. Omdat we denken dat huilen meer zegt en meer zin heeft dan alles wat we op kunnen schrijven.” Zo is het ook met Grunberg, mogen we wellicht vermoeden: soms zou hij liever huilen dan schrijven. Toch schrijft hij. Onder meer over De troost van de slapstick, zijn volgende publicatie, en onderwerp van Grunberg chronologisch #5.