HENS-blog

over eigenzinnige (nieuwe) schrijvers en wat hen drijft

Grunberg chronologisch #5: De troost van de slapstick (essays) - De ‘moreel verwerpelijken’, zijn dat wel de anderen?

Eindelijk valt er wat te lachen bij Grunberg. De verzamelde artikelen en columns die (door zijn uitgever?) met de enigszins pretentieuze verzamelnaam ‘essays’ in 1998 gepresenteerd werden onder de titel De troost van de slapstick bevatten veel humor. Zijn tot dan toe verschenen proza (Blauwe maandagen, Figuranten en het boekenweekgeschenk De heilige Antonio) bevatte vooral veel treurigheid: personages die zich geen raad weten met het leven en zich verliezen in drank, (betaalde) seks, dromen en heel veel troosteloos restaurantbezoek. Dat zal te maken hebben met Grunbergs mensbeeld, en vooral met zijn visie op literatuur –het één komt ongetwijfeld voort uit het ander. In De troost van de slapstick komen we daar alles over te weten.

Literatuur heeft voor Grunberg niets te maken met een poging iets ‘hogers’ uit te drukken over ‘de menselijke conditie’. Voor Grunberg bestaat er niet zoiets als ‘iets hogers’ of ‘iets lagers’. Het eten van een frambozentaartje is net zo zinvol als het schrijven van een gedicht, en poepen is niet minder zinvol dan het werk van Harry Mulisch; waarschijnlijk zinvoller, want probeer maar eens een week niet te poepen (waarmee we meteen de humor in Grunbergs ‘essays’ te pakken hebben).

Het enige zinvolle dat je over literatuur kunt zeggen is dat een verhaal “een stuk tekst is dat de lezer aanzet om te willen weten wat er verder gebeurt”, citeert Grunberg de Amerikaanse schrijver en journalist Bill Buford. Wil je dat niet, dan is het geen goede literatuur. De rest is pretentie, nikszeggende papiervulling van would-be-schrijvers, recensenten en literatuurwetenschappers. Ze krijgen er allemaal van langs van Grunberg. (“Reve is een winterpeen: soms heb je er trek in, maar maandenlang moet je er niet aan denken.”)

Bewijzingsdrang

Toch strooit ook Grunberg driftig met citaten van deels obscure, opvallend vaak Amerikaanse schrijvers (zoals John Fante (1909-1983); diens Vraag het aan het stof uit 1939 noemt Grunberg een van de mooiste boeken die hij kent). Dat heeft iets pretentieus: kijk, ik ben heus niet van de straat, ondanks dat ik mijn school niet heb afgemaakt. We zien een dergelijke bewijzingsdrang vaker bij mensen die niet hebben gestudeerd, die intellectueel selfmade zijn, zoals Grunberg. Zij lijken te lijden aan een zelfopgelegd minderwaardigheidscomplex dat ze compenseren met veel vertoon van belezenheid, of andere vormen van vermeende zelfontwikkeling. Een academische opleiding zegt helemaal niets, lijken ze daarmee te willen zeggen. Daarin hebben ze natuurlijk gelijk. 

Grunberg citeert graag boeken waarin ‘de stem van de verteller tot leven komt’, en plaatst deze tegenover boeken waarin dit niet het geval is, “wat de schrijver ook probeert. Zoals ook een acteur er soms niet in slaagt zijn personage tot leven te brengen – wat hij ook zegt, hoe hij ook schreeuwt, huilt en stampt, je gelooft hem niet, en al na drie minuten kun je niet anders denken dan: Wanneer is dit afgelopen?” Het gaat om de stem. Die moet echt zijn, moet leven, die moet maken dat je de bladzijde om wilt slaan om te lezen wat er verder gebeurt.

“Een roman is geen vehikel voor morele ondersteuning”

Waar Grunberg allergisch voor is, is vertoon van morele verhevenheid, misschien zelfs wel van iedere moraal. Dat blijkt het sterkst uit het essay Bij een roman telt alleen het resultaat – De polemiek over Het bureau van J.J. Voskuil. Hij veegt hierin de vloer aan met de kritiek van ene Dr. J.Th.W.A. Werdmölder in een opinieartikel in het NRC van 10 juni 1997 op de morele grens die Voskuil zou hebben overschreden door het vertrouwen van zijn voormalige medewerkers te hebben geschonden in zijn zo succesvolle boekenserie. Dat een roman naast esthetische ook ethische aspecten kent, spreekt voor zich, betoogt Grunberg, maar “een roman is geen vehikel voor raadgevingen, goed advies en morele ondersteuning. Een roman is geen parabel waaruit wij een wijze levensles kunnen trekken. (…) Wij hoeven romans niet te lezen als juryleden die een oordeel moeten vellen. Wij kúnnen ze zo lezen, maar het lijkt me niet de beste manier.”


Wat is een roman dan wel? “Een roman trekt de verrukkelijke zekerheid in twijfel dat de moreel verwerpelijken altijd de anderen zijn. Hij bevestigt niet wat wij goed en slecht vinden, maar stelt vragen over de grenzen van het goede en het slechte. In een roman kan het gebeuren dat wij worden uitgenodigd de werkelijkheid te zien door de ogen van iemand die wij in het dagelijks leven zouden verafschuwen. (…) Een romanschrijver heeft de autoriteit van de moraal, de schijnautoriteit zou ik bijna willen zeggen, niet nodig om te spreken. Hij spreekt, en als hij geluk heeft wordt er door enkelen kritisch geluisterd. En als hij al autoriteit heeft, dan is dat alleen gebaseerd op wat hij zegt.”

Dit lijkt mij de kern van Grunbergs schrijverschap. In het oeuvre dat hij schrijven zal, zal hij ons door de ogen van vele ‘moreel verwerpelijken’ laten kijken en ons laten twijfelen aan de gedachte of wij niet eigenlijk kijken door de ogen van onszelf. In ieder geval een beetje. We zullen zien of hij dit waar weet te maken. Op naar Grunberg chronologisch #6: het filmscenario Het 14e kippetje, en #7: de dichtbundel Liefde is business!

Grunberg chronologisch #4 / Grunberg chronologisch #3 / Grunberg chronologisch #2 / Grunberg chronologisch #1

Terug naar overzicht